De jonge knolletjes uit de vroege oogst hebben en licht pittige smaak en kunnen rauw gegeten worden. Je hoeft ze niet te schillen, maar de uiteinden moet je wel afsnijden. Dungesneden zijn ze heerlijk in een salade of op een boterham met roomkaas en tuinkers.
De grotere knollen kunnen op allerlei manieren klaargemaakt worden: gepureerd, gestoofd en geroerbakt. Als voorgerecht vind ik ze heerlijk. Ze worden geschild, in stukjes gesneden en dan een paar minuten in gezouten water geblancheerd. Daarna bak ik ze in wat boter en olijfolie en serveer ik ze warm, met een beetje citroen-mayonaise en licht besprenkeld met een snufje fleur de sel. Dit jaar ga ik ze voor het eerst proberen te telen. Ik ben benieuwd, want wij mij betreft eet ik ze nooit vaak genoeg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten